
Wat we graag vergeten is dat we ook verschillende broers en zussen gehad hebben. De soort Homo ontstond zo’n 2,5 miljoen jaar geleden, als een aftakking van een zuidelijke aap, de Australopithecus. Hij trok 2 miljoen jaar geleden al via Noord-Afrika naar Europa en Azië.
De mens ontwikkelde zich in Europa tot Homo heidelbergensis, de pré-neanderthaler van 500-200.000 jaar geleden, en tot Homo sapiens neanderthalensis, die daar bijvoorbeeld 175.000 jaar geleden een steencirkel in de Franse grot Bruniquel bouwde. Ook zijn er grottekeningen van 64.800 jaar oud van hem gevonden, toen Homo sapiens sapiens nog niet in Europa leefde. Homo sapiens neanderthalensis stierf 40.000 jaar geleden uit, na of misschien wel dankzij de komst naar Europa van Homo sapiens sapiens, zo’n 45.000 jaar geleden.
En in Azië ontstond veel eerder Homo erectus, die het daar zo’n 2 miljoen jaar heeft uitgehouden, een record dat Homo sapiens sapiens maar moeilijk in zal halen. Op Java in Indonesië woonde Homo solensis, en op Flores de dwergmens, Homo floresiensis. In Siberië vond men een tot voor lang onbekende soort, Homo denisova, en in Oost Afrika ontstond nog vóór Homo sapiens sapiens, ook Homo rudolfensis en Homo ergaster, de werkende mens.
En uiteindelijk ontstond dus ergens in Afrika, ruim 200.000 jaar geleden, onze eigen soort, Homo sapiens sapiens, de ‘wijze’ en ‘denkende’ mens. Een tijdlang, zeker tot vijftigduizend jaar geleden, bood de aarde dus plek aan verschillende broers en zusters, die het evenwel niet overleefd hebben, misschien wel vooral dankzij Homo sapiens sapiens, ook al waren de hersenen van de Neanderthaler groter, maar wellicht iets minder creatief.
Ondanks die grote, energie slurpende hersenen bleven ‘mensen’ een volle twee miljoen jaar lang toch zwakke, marginale wezens tussen de vele aanwezige grote dieren. Misschien dat het gebruik van vuur, vanaf zo’n driehonderd duizend jaar geleden, een groter voordeel bood, maar pas zeventigduizend jaar geleden kwam er een echte doorbraak, dankzij de opkomst van nieuwe manieren van denken en communiceren. De ‘cognitieve revolutie’ van Homo sapiens sapiens.
TAAL
Een onvoorstelbaar flexibele taal, met fictie en roddelpraat voor betere sociale omgang en informatie. De overgrote meerderheid van de menselijke communicatie bestaat uit roddels, van de journalisten die ons moeten informeren over bedriegers en profiteurs. Roddels, die moeten zorgen voor legenden, mythen, goden en religies.
Het vermogen om over fictieve dingen te praten is het meest unieke kenmerk van de sapiens-taal. Zelfs over dingen die niet in het echt bestaan. De mogelijkheid om collectief te verzinnen en flexibel samen te werken.
Niet het sterkste alfamannetje bereikt de top, maar hij die de beste coalities weet te smeden, middels knuffelen, het uitdelen van joviale klappen, het hebben van goed contact en het helpen van elkaar in moeilijke tijden, kortom door een sociaal leven te leiden. En waren aanvankelijk groepen van maximaal 150 leden het beste om succesvol te overleven, Homo sapiens sapiens wist deze kritieke drempel te overschrijden dankzij het fictieve verhaal en het geloof in gemeenschappelijke mythen en collectieve fantasie in geloof, staten, rechtssystemen, normen en waarden. Sinds de cognitieve revolutie leeft Homo sapiens sapiens in een dubbele realiteit, een objectieve en een imaginaire.

Recente reacties